BMK: Directe financiering is een goede, eerste stap op weg naar een basisvoorziening

In maart dit jaar, zo werd vorige week openbaar gemaakt, sprak de Raad van State een negatief advies uit ten aanzien van het wetsvoorstel van directe financiering. De Raad noemde het een kwetsbaar systeem dat maar deels meer zekerheid aan ouders geeft. Staatssecretaris Van Ark liet op 6 september in een brief aan de Tweede Kamer weten dat het wetsvoorstel niet wordt ingediend bij de Tweede Kamer na in april al aangekondigd te hebben het nieuwe systeem niet in te voeren.

De BMK vindt het jammer dat hiermee de indruk wordt gewekt dat het nieuwe systeem van directe financiering géén robuust systeem is dat een oplossing zou betekenen voor het probleem van de hoge terugvorderingen waar heel veel ouders nu mee kampen. Dit is echter niet waar, want dat is het nieuwe systeem wél. Hoe kan dit negatieve advies geïnterpreteerd te worden?

Het huidige systeem

Het huidige systeem van financiering in de kinderopvang leidt tot veel terugvorderingen en nabetalingen. Dat raakt een grote groep: maar liefst 80 procent van de ouders krijgt hiermee te maken. Terugvorderingen worden veroorzaakt wanneer de vooraf ontvangen toeslag hoger uitvalt dan de uiteindelijk vastgestelde toeslag. Het wetsvoorstel van directe financiering wilde deze knelpunten wegnemen, het zou ouders meer en eerder zekerheid geven en het stelsel eenvoudiger en minder foutgevoelig maken.

Waarom gaf de Raad dit negatieve advies?

De Raad van State stelt dat bovenstaande doelstellingen maar ten dele behaald worden in het wetsvoorstel omdat het systeem van directe financiering onderdeel is van een aantal noodzakelijke stappen om te komen tot een verbetering van de kinderopvang. De Raad zegt dat een vereenvoudiging van het stelsel alleen haalbaar is als inkomensafhankelijkheid en arbeidsparticipatie geen criteria zijn in financiering.

Ook stelt de Raad dat er geen aandacht wordt gegeven in het wetsvoorstel aan het naar elkaar toe groeien van voorschoolse en buitenschoolse opvang en de toenemende samenwerking met het regulier basisonderwijs. Bovendien wordt ook de basisvoorziening voor kinderen van twee tot vier jaar oud, waar onder meer de SER (‘Gelijk goed van start’, 2016) en de Onderwijsraad voor pleiten, buiten beschouwing gelaten. ‘De toelichting bij het wetsvoorstel schenkt vrijwel geen aandacht aan deze ontwikkelingen, terwijl die wel consequenties kunnen hebben voor de wijze van en samenhang in financiering voor de verschillende soorten van opvang.’

Negatief advies is een gevolg van keuzes van dit kabinet

Kortom, de Raad geeft aan dat een wetsvoorstel dat alleen over de financiering van kinderopvang gaat, te smal en te kwetsbaar is om solide en effectief te zijn. Dit is een gevolg van de kabinetskeuzes om niet de noodzakelijke stappen te nemen die nodig zijn om een verdere samenwerking van kinderopvang en primair onderwijs te stimuleren zoals de Taskforce samenwerking onderwijs en kinderopvang adviseerde. En om niet de adviezen van de SER uit 2016 op te volgen.

Basisvoorziening

De BMK heeft directe financiering steeds gezien als een eerste stap op weg naar een basisvoorziening die kinderopvang betaalbaar en toegankelijk voor alle kinderen maakt. Een voorziening die een bijdrage levert aan de ontwikkeling van alle kinderen. Dit is in lijn met datgene wat de SER al in 2016 bepleitte: ‘Voorzieningen voor jonge kinderen zijn niet alleen een belangrijk arbeidsmarktinstrument, zij leveren ook een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen, het verminderen van achterstanden en het bevorderen van gelijke kansen. Dat is de conclusie die de SER trekt na nauwkeurige bestudering van (mogelijke) effecten van kindvoorzieningen op de arbeidsparticipatie van ouders en de ontwikkeling van kinderen.
Vanwege deze effecten loont het om gericht te investeren in de deze voorzieningen. De SER pleit op de lange termijn voor een ‘universeel systeem’ van kindvoorzieningen met extra ondersteuning van kinderen met een achterstand.’

Lees het volledige advies.

Deel dit nieuwsbericht