Financieel Dagblad (19 oktober 2020)
Al ruim dertig jaar bevestigt onderzoek dat als jonge kinderen een goede start maken in een stimulerende omgeving, dit grote positieve gevolgen heeft voor hun welzijn, schoolloopbaan, kansen op de arbeidsmarkt en het latere verloop van hun leven.
Daarom zijn rond de eeuwwisseling initiatieven als ‘de voorschool’ gestart, extra onderwijs voor peuters uit achterstandsgroepen. Ook worden integrale kindcentra opgericht, waarin kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en scholen samenwerken aan de ontwikkeling van kinderen tot 12 jaar.
Bovendien verschijnen doorlopend voorstellen voor een algemeen toegankelijke, kwalitatief hoogwaardige en (deels) door de overheid bekostigde basisvoorziening voor jonge kinderen, waar leren, ontwikkelen en spelen samenkomen. Dit is tot op heden nooit opgepakt door de politiek.
Maar nu, met de verkiezingen voor de deur, klinkt uit alle hoeken van de samenleving en de overheid de roep steeds luider om serieus werk te maken van een structurele en toegankelijke kindvoorziening. En om hier dus flink in te investeren. Het regent plannen, manifesten en scenario’s.
Spelen, leren en ontwikkelen
Zo is er het ‘Manifest Kinderopvang’ over de expertise van de kinderopvang, en is er het discussiestuk ‘Toekomst van ons onderwijs’, van de verschillende onderwijsorganisaties. Deze laatste bevat een pleidooi voor een basisvoorziening waar samen spelen en ontwikkelen voorop staat. De eerste 16 uur per week moeten dan door de overheid worden betaald.
Het Platform de Toekomst van Arbeid lanceert het idee van een ‘speelleerschool’ tot 6 jaar, gevolgd door een brede school tot 12 jaar. Het ministerie van Financiën werkt verschillende opties voor kindvoorzieningen uit, waaronder een gratis aanbod voor alle 0- tot 4-jarigen, waarbij onderwijs en kinderopvang nauw samenwerken. Ten slotte is er de ‘Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen’ van het kabinet, met een onderwijs- en opvangaanbod voor 2-jarigen onder de hoede van scholen en integratie van kinderopvang en onderwijs in een nieuwe voorziening.
De ideeën voor de ‘speel-leer-ontwikkel’-basisvoorziening voor jonge kinderen snijden inhoudelijk hout, zijn wetenschappelijk onderbouwd en kunnen op breed draagvlak rekenen. Als in aanloop naar de verkiezingen de verdere uitwerking van de vorm, financiering en governance voorspoedig verloopt, zou een politiek besluit hierover door een nieuw kabinet wel eens vlot kunnen gaan.
Valkuilen
Het momentum is er. Maar niet te vroeg gejuicht. Het gefragmenteerde en ‘jonge’ stelsel van kinderopvang kent verschillende doelen en doelgroepen. De professie is volop in ontwikkeling. Het zal niet makkelijk zijn dit te integreren met het van oudsher stevig geïnstitutionaliseerde onderwijsstelsel, waar de primaire onderwijstaak centraal staat en het vak van leraar sinds lang is uitgekristalliseerd.
Een ander lastig punt is het feit dat de stelsels onder twee verschillende ministeries ressorteren. Ze kennen elk hun eigen wettelijk kader, bevoegdheden, wijzen van financiering en toezichtkaders. Dat maakt integratie er bepaald niet eenvoudiger op.
Bovendien, een stelsel hervormen op papier is één ding, maar zorgen dat die zaken daadwerkelijk in de praktijk hun beslag krijgen is iets anders. De crux zit in de uitvoeringscapaciteit: zijn betrokkenen in de dagelijkse praktijk wel toegerust om vorm te kunnen geven aan de stelselwijzigingen en inhoudelijke beleidsambities?
Daar liggen enorme ‘Haagse’ valkuilen. Grote risico’s: zoals geen of gebrekkige analyse van de uitvoerbaarheid vóóraf. Of een te snelle invoering eensklaps, in plaats van stapsgewijs, behapbaar voor het werkveld. Of het onvoldoende bewaken van het uitvoeringsproces.
Het zal niet de eerste keer zijn dat inhoudelijke goed onderbouwde en slim vormgegeven systeem- of stelselwijzigingen stranden door een tekort aan goed toegeruste professionals.
Ook is het cruciaal dat wordt voldaan aan voorwaarden als aanwezigheid van kennis, expertise, techniek en fysieke infrastructuur. En simpelweg: tijd. Wat dit betreft kunnen we genoeg lessen trekken uit de recente ervaringen met de decentralisaties van zorg, werk en jeugdhulp of de invoering van het beleidsprogramma Passend Onderwijs.
De benodigde uitvoeringscapaciteit voor een structurele ‘speel-leer-ontwikkel’-basisvoorziening voor jonge kinderen valt of staat met de vraag of scholen en kinderopvangorganisaties daadwerkelijk professioneel-inhoudelijk gaan samenwerken. Het succes staat of valt met het delen van (vak)kennis, de gezamenlijke ontwikkeling van werkwijzen en praktijken, en overleg en samenwerking met ouders, verzorgers en vrijwilligers.
Die professioneel-inhoudelijke samenwerking komt niet zomaar op gang: daarvoor moet gerichte tijd en ruimte op de werkvloer worden vrijgemaakt, inclusief royale mogelijkheden voor begeleiding, bijscholing en professionalisering. En het moet aandacht krijgen op de initiële beroepsopleidingen. Ook vraagt het om stevig inhoudelijk leiderschap. Het is, kortom, een zaak van lange adem. En het vraagt om structurele investeringen.
Financiering
Het zou logisch zijn als we voor deze investeringen het Wopke-Wiebesinvesteringfonds zouden benutten. In elk geval is een stevige, structurele investering onontbeerlijk om de zo gewenste basisvoorziening voor jonge kinderen tot een succes te maken. Daarmee krijgen alle kinderen een goede start.
Edith Hooge is voorzitter van de Onderwijsraad en hoogleraar onderwijsbestuur aan TIAS, Universiteit van Tilburg. Reageer via expert@fd.nl.