Per 1 januari 2026 verandert de regelgeving voor het gebruik van de BSO Bus. Vanaf dat moment mogen er nog maximaal 8 kinderen per bus vervoerd worden. Meer informatie hierover lees je in dit nieuwsbericht. Voor kinderopvangorganisaties die veelal dagelijks kinderen vervoeren, betekent deze wijziging dat er keuzes gemaakt moeten worden in de manier waarop het vervoer georganiseerd wordt.

BK, BMK en BOinK erkennen dat dit voor organisaties een vervelende verandering is, waarvoor geen kant-en-klare oplossingen bestaan. Het vraagt om maatwerk per organisatie en locatie. Wel is het belangrijk om tijdig rekening te houden met de mogelijke financiële impact, zodat je niet voor verrassingen komt te staan. Daarom zetten we hieronder de belangrijkste oplossingsrichtingen en aandachtspunten op een rij, zodat je je als kinderopvangorganisatie goed kunt voorbereiden.

Bestaande capaciteit efficiënter inzetten

Veel organisaties beschikken over meerdere BSO Bussen. Door gebruik te maken van kilometerstanden en gebruikspatronen (te raadplegen via Mobilitum) kan inzicht ontstaan in waar voertuigen intensief worden gebruikt en waar juist capaciteit over is. Mogelijk kan een herverdeling van voertuigen tussen locaties uitkomst bieden. Dit vraagt uiteraard om afstemming met de lokale teams en een goede analyse van de vervoersstromen.

Vervoersplanning slimmer inrichten

Een kleinere capaciteit hoeft niet automatisch te betekenen dat er veel extra ritten nodig zijn. Door kinderen van nabijgelegen scholen te combineren in één route of door tijdsloten slimmer in te plannen, kan het aantal ritten beperkt blijven. Dat vraagt om een goed overzicht van schoolroosters, de afstand tot locaties en de beschikbare opvangcapaciteit. In de praktijk werken veel organisaties al met dit type planningsoplossingen vanwege de personele krapte, waardoor dit een logische vervolgstap kan zijn.

Kinderen zelfstandig laten fietsen vanaf een bepaalde leeftijd

Afhankelijk van de locatie en de verkeersveiligheid kan overwogen worden om kinderen vanaf een bepaalde leeftijd zelfstandig te laten fietsen. Voorwaarde is dat dit past binnen het veiligheidsbeleid van de organisatie en dat er schriftelijke toestemming van ouders is. Met duidelijke afspraken en begeleiding bij de start kan dit een werkbare manier zijn om de vervoersdruk te verlagen, zeker wanneer scholen dicht bij de opvanglocatie liggen. De afstand tussen school en de opvanglocatie kan ook (samen) lopend afgelegd worden, mits de afstand kort genoeg is.

Samenwerking met externe vervoerspartners

Wanneer de eigen capaciteit ontoereikend blijkt, kan samenwerking met lokale taxibedrijven of vervoerspartners een oplossing zijn, bijvoorbeeld tijdens piekmomenten. Dit vraagt om tijdige afspraken en het maken van duidelijke afspraken over kwaliteit en veiligheid.

Investeren in extra BSO Bussen en/of alternatieve vervoermiddelen

Wanneer de bestaande vervoerscapaciteit onvoldoende is, kan het noodzakelijk zijn te investeren in extra BSO Bussen. Voor sommige organisaties is de aanschaf hiervan uit eigen middelen haalbaar. Als er echter meerdere voertuigen nodig zijn, kan het verstandig zijn na te denken over financiering van de investering. Naast extra BSO Bussen kan het lonen om een mix van vervoermiddelen te overwegen. Denk aan kleinere busjes, elektrische voertuigen of bakfietsen voor korte afstanden.

Tijdige communicatie en afstemming met ouders

Veranderingen in routes of vervoersopties vragen om goede communicatie met ouders. Door tijdig uit te leggen welke keuzes gemaakt worden en waarom, ontstaat begrip en draagvlak. Denk bijvoorbeeld aan het toelichten van een nieuw vervoersbeleid.

De financiële impact in kaart brengen en verwerken in de bedrijfsvoering

Het vervoeren van minder kinderen per rit heeft vrijwel altijd gevolgen voor de kosten per kind. Het is belangrijk om dit tijdig op te nemen in de begroting voor 2026. Zo voorkom je dat de wijziging onverwachts druk legt op de financiële huishouding van de organisatie.

  • Bereken de nieuwe kostprijs bij een maximum van 8 kinderen per bus: hoeveel extra ritten zijn nodig en wat betekent dat voor de inzet van medewerkers en voertuigen? Houd rekening met investerings- en afschrijvingskosten: wanneer extra vervoersmiddelen moeten worden aangeschaft of geleased om de ritten op te vangen, neem dan de investering, afschrijving en bijkomende kosten (verzekering, onderhoud, brandstof/elektriciteit) mee in de begroting.
  • Werk met scenario’s: reken bijvoorbeeld door wat er gebeurt bij 5%, 10% of 20% meer ritten. Zo ontstaat inzicht in de bandbreedte van de extra kosten.
  • Neem de extra kosten mee in de begroting voor 2026 en bespreek intern hoe deze worden opgevangen. Denk aan het doorberekenen in het uurtarief (indien passend binnen de afspraken).
Deel dit nieuwsbericht