Het afgelopen jaar verschenen verschillende rapporten die het Nederlandse opvangsysteem aan de kaak stellen en mogelijke verbeteringen voorstellen. Naast financiële aspecten gaan de rapporten ook in op de hardnekkige Nederlandse deeltijdcultuur en de relatie met kinderopvang. De drempel om (meer) kinderopvang af te nemen is hoog. Soms loont het niet om fulltime te gaan werken omdat de kosten voor opvang dan evenveel mee stijgen. Maar ook de ‘culturele norm’ werpt een drempel op. Je kind naar de opvang brengen is niet ‘de standaard’ en je kind vijf dagen per week naar de opvang brengen is een uitzondering.
Het SCP schrijft in de emancipatiemonitor van 2018 dat 42% van de ouders opvang niet goed vindt voor baby’s. Waarom denken ouders dat? In de BMK-themadiscussie in 2018 over de deeltijdcultuur, legt emeritus-hoogleraar Louis Tavecchio dat dat komt omdat Nederlandse moeders zichzelf als de beste opvoeder zien. We hebben meer vertrouwen in ons eigen kunnen dan in pedagogisch medewerkers, die daarvoor zijn opgeleid. In tegenstelling tot de basisschoolonderwijzer die we wél als autoriteit op dit vlak erkennen. Terwijl uit recente metingen is gebleken dat de kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang één van de hoogste is van Europa, op zowel sociaal-emotioneel als educatief vlak.
Ik ben zelf ik ook zo’n Nederlandse moeder. Eerlijk is eerlijk, toen ik na mijn (zo lang mogelijk opgerekte) zwangerschapsverlof weer begon met werken, hebben we de eerste maanden opvang geregeld met mijn ouders. Als ik dan niet voor mijn eigen kind kon zorgen dan maar mijn ouders, waarvan ik in elk geval, uit ervaring, precies wist wat ik kon verwachten. Net als al die andere moeders, vond ik mijzelf – en vooruit mijn partner – de beste opvoeder voor ons kind.
Ik schrijf ‘vond’, want sinds drie maanden gaat zij, naast een dagje opa en oma, ook naar de opvang. En vanaf de eerste week zag ik de voordelen. Niet op de laatste plaats vindt ze de interactie met andere kinderen fantastisch, maar ook wordt ze gestimuleerd op een manier waar ik – met allerlei diploma’s maar geen enkele in de richting van kindontwikkeling – niet één-twee-drie aan denk. Haar zelfstandigheid groeit, want hier krijgt ze het vertrouwen om dingen zelf te proberen die mijn beschermende moederhart soms lastig vindt. Een anti-lekbeker, wat ik persoonlijk de beste uitvinding van de eeuw vond, gebruiken ze hier niet en wat blijkt: ze kan prima zelf uit een glas drinken.
Vanochtend sprak ik met mijn collega’s over diversiteit, inclusie, (voor)oordelen en ‘hokjesdenken’. Al snel concludeerden we dat niemand vrij is van (voor)oordelen maar dat ‘bij een groep’ horen soms wel voordelen kan hebben. Doordat je de sociale taal spreekt heb jij specifieke kennis en persoonlijke ervaringen die een ander misschien niet heeft. Als we dit vertalen naar de kinderopvang dan kunnen we daar waardevolle dingen mee doen. Het begint met toegeven dat je (voor)oordelen hebt.
Dus bij deze; ik ben één van die vele Nederlandse moeders die van binnen nog steeds af en toe denkt dat ik het allerbeste ben voor mijn kind, of dat in elk geval heel graag wil zijn. En ik begrijp al die andere moeders maar al te goed. Dat inzicht wil ik gebruiken om mogelijke (voor)oordelen bij anderen weg te nemen. Vanuit een positie van begrip, herkenning en ervaring zet ik me in om niet alleen kinderopvang financieel toegankelijk te maken maar ook om de ‘culturele norm’ onder de loep te nemen.
Door: Iris Verstegen, Beleidsmedewerker